3
Als Magnus de kans had gehad, zou hij het leuk hebben gevonden om de meisjes meer over raven te vertellen. Er waren raven op zijn land, die waren er altijd geweest. Al toen hij een klein baasje was had hij naar ze gekeken. Soms was het alsof ze aan het spelen waren. Dan kon je ze door de lucht zien cirkelen als kinderen die elkaar achternazaten, om dan hun vleugels tegen zich aan te trekken en als een baksteen uit de hemel te vallen. Magnus kon voelen hoe opwindend dat moest zijn, met de ruisende wind en de snelheid van de duik. Dan sloegen ze opeens hun vleugels uit en stegen weer op, waarbij hun gekras als lachen klonk. Hij had raven wel eens op hun rug van de besneeuwde helling naar de weg zien glijden, de een na de ander, zoals de jongetjes van het postkantoor dat op hun sleden deden, totdat hun moeder riep dat ze bij zijn huis moesten weggaan.
Maar soms waren raven ook heel wrede vogels. Hij had ze de ogen van een ziek, pasgeboren lammetje zien uitpikken. De ooi, die krijste van woede en verdriet, had ze niet weggejaagd. Magnus had ze evenmin weggejaagd. Hij had het niet eens geprobeerd. Hij had zijn blik niet van de vogels kunnen losmaken toen ze met hun bebloede snavels in de ogen pikten en er stukken uit trokken.
In de week na Nieuwjaar had hij voortdurend aan Sally en Catherine gedacht. Hij zag hen in gedachten als hij ’s ochtends wakker werd, en hij droomde van hen als hij ’s avonds in zijn fauteuil zat te dutten. Hij vroeg zich af wanneer ze zouden terugkomen. Hij geloofde niet echt dat ze zouden terugkomen, maar het idee dat hij nooit meer met hen zou kunnen praten, kon hij maar moeilijk verdragen. En die hele week bleef het vriezen en bleef de sneeuw liggen. De sneeuwstormen waren soms zo fel, dat hij vanuit zijn raam amper de weg kon zien. De sneeuw die viel was heel fijn en als de wind er vat op kreeg, waaide die op als rook en maakte de wind er draaikolken van. En dan ging de wind opeens liggen, brak de zon door en was het licht zo fel, dat het pijn aan zijn ogen deed en hij ze halfdicht moest knijpen om buiten iets te kunnen zien. Dan zag hij het blauwe ijs in de baai, de sneeuwploeg die de hoofdstraat begaanbaar hield en de postwagen, maar mooie jonge vrouwen zag hij niet.
Eén keer ving hij een glimp op van mevrouw Henry, Sally’s moeder, de onderwijzeres van de school. Hij zag haar de school uit komen. Ze had lompe, met bont afgezette laarzen aan en een roze windjack, met de capuchon op. Ze was een stuk jonger dan Magnus maar kleedde zich als een oudere vrouw, vond hij. Als iemand wie het niet kon schelen hoe ze eruitzag. Ze was klein van stuk en bewoog zich op een geagiteerde manier, alsof ze voortdurend in tijdnood zat. Toen hij haar zag, was hij opeens bang dat ze naar hem toe zou komen. Misschien was ze te weten gekomen dat Sally op nieuwjaarsmorgen in zijn huis was geweest. Hij stelde zich voor dat ze een scène maakte, dat ze tegen hem schreeuwde met haar gezicht zo dicht bij het zijne, dat hij haar adem kon ruiken en spatjes speeksel op zijn wangen voelde. Waag het niet in de buurt van mijn dochter te komen. Even was hij in verwarring. Was die scène fantasie, of was het een herinnering? Maar ze kwam de heuvel van zijn huis niet op. Ze liep weg.
Op de derde dag was hij door zijn eten heen. Hij had geen brood en geen melk meer, en de kaakjes en chocoladebiscuitjes die hij bij de thee zo lekker vond, waren ook op. Hij nam de bus naar Lerwick. Hij vond het niet prettig om het huis te verlaten. Stel dat de meisjes langskwamen en hij was er niet? Hij zag voor zich hoe ze de heuvel op kwamen, lachend en wegglijdend op de sneeuw, om vervolgens op zijn deur te kloppen en tot de ontdekking te komen dat er niemand thuis was. En het ergst was dat hij nooit zou weten dat ze waren geweest. De sneeuw was zo hard bevroren, dat er geen voetafdrukken te zien zouden zijn.
Magnus herkende veel van de andere mensen die in de bus zaten. Met sommigen van hen had hij op school gezeten. Daar zat Florence, die kokkin in het Skillig Hotel was geweest voordat ze met pensioen was gegaan. Ze waren maatjes van elkaar geweest toen ze jong waren. Ze was toen een mooi meisje dat heel goed kon dansen. Er was een keer een dansavond in het dorpshuis van Sandwick geweest. De jongens van Eunson hadden er opgetreden en er was bijna een ongelukje gebeurd toen de muziek sneller en sneller was gegaan en Florence was gestruikeld. Magnus had haar opgevangen en haar even in zijn armen gehouden, totdat ze lachend naar de andere meisjes was teruggerend. Halverwege de bus zat Georgie Sanderson, die door een ongeluk aan zijn been gewond was geraakt en daarna niet meer had kunnen vissen.
Maar Magnus ging op een enkele stoel zitten en geen van de mensen in de bus zei iets tegen hem of liet zelfs maar blijken dat ze wisten dat hij er was. Zo ging het altijd. Dat was normaal. Waarschijnlijk hadden ze hem niet eens gezien. De buschauffeur had de verwarming voluit gezet en er kwam warme lucht uit de roosters onder de stoelen. De sneeuw op de laarzen van de passagiers veranderde algauw in water dat zich op het middenpad verzamelde en dat vooruit of achteruit bewoog afhankelijk van of de bus een heuvel op of af reed. Alle ramen waren beslagen, dus hij wist pas dat hij moest uitstappen toen iedereen opstond.
Lerwick was een drukke stad geworden. Toen Magnus jong was, had hij iedereen gekend die hij op straat tegenkwam. Tegenwoordig zag je er zelfs ’s winters talloze onbekenden en auto’s. ’s Zomers was het nog veel erger. Dan had je de toeristen. Die kwamen met de nachtboot uit Aberdeen en keken verbaasd om zich heen alsof ze in de dierentuin of op een andere planeet waren. Soms voeren reusachtige cruiseschepen de haven binnen, die daar aanlegden en hoog boven de huizen uittorenden. Dan werd Lerwick een uurlang overspoeld door de passagiers van het schip. Een ware invasie was het. Een en al gretige mensen en luide stemmen, maar Magnus kon zien dat ze teleurgesteld werden door wat ze er aantroffen, alsof de stad niet aan hun hoge verwachtingen voldeed. Ze hadden een hoop geld voor die cruise neergeteld en voelden zich nu beetgenomen. Misschien was Lerwick helemaal niet zo anders dan de steden waar zij vandaan kwamen.
Op deze ochtend vermeed hij het stadscentrum en stapte hij uit bij de supermarkt aan de rand van de stad. Clickimin Loch was bevroren en erboven vlogen twee zwanen rond, op zoek naar een stuk open water om te landen. Een jogger rende over het voetpad in de richting van het sportcentrum. Normaliter vond Magnus het leuk om naar de supermarkt te gaan. Hij hield van het heldere licht en de kleurige aanbiedingsborden. Hij liep graag door de brede paden met de welgevulde schappen aan weerskanten. Niemand kende hem daar en niemand viel hem lastig. Soms was de vrouw bij de kassa vriendelijk tegen hem en maakte ze een opmerking over zijn aankopen. Dan glimlachte hij naar haar en dacht terug aan de tijd dat iedereen hem nog vriendelijk groette. Als hij zijn boodschappen had gedaan, ging hij graag naar het café en trakteerde hij zichzelf op een kop koffie met veel gekookte melk en iets zoets erbij, een abrikozen- of vanillegebakje, of een plak chocoladecake die zo smeuïg was, dat hij die met een lepeltje moest eten.
Maar deze keer had hij haast. Hij had geen tijd voor een kop koffie. Hij wilde met de eerstvolgende bus terug naar huis. Met twee boodschappentassen naast zijn voeten stond hij bij de bushalte. Hoewel de zon scheen viel er af en toe ook sneeuw, stuifsneeuw zo fijn als poedersuiker. Het bleef op zijn jack en in zijn haar zitten. Deze keer had hij de hele bus voor zichzelf. Hij ging achterin zitten.
Na twintig minuten, halverwege de rit naar huis, stapte Catherine in de bus. Hij zag haar niet meteen. Hij had een opening in de condens op de ruit geveegd en zat naar buiten te kijken. Hij had niet gemerkt dat de bus was gestopt, want hij zat te dromen. Toen gebeurde er iets waardoor hij zijn hoofd omdraaide. Misschien was het haar stem toen ze om een kaartje vroeg, hoewel hij die niet echt had gehoord. Hij dacht dat het haar parfum was, de geur die ze op nieuwjaarsmorgen zijn huis had binnengebracht... alhoewel, dat kon toch niet? Ze stond helemaal voor in de bus; hij kon haar daar toch niet ruiken? Hij stak zijn neus in de lucht en snoof, maar het enige wat hij rook was diesel en natte wol.
Hij verwachtte niet dat ze hem zou aanspreken. Maar hij vond het al opwindend genoeg dat hij haar zag. Hij had beide meisjes leuk gevonden, maar Catherine was degene geweest die hem het meest had geïntrigeerd. Ze had dezelfde blauwe lokken in haar haar, maar ze had deze keer een lange jas aan, een grote, grijze jas die bijna tot aan haar enkels reikte, die nat was en waarop onderaan, bij de zoom, een paar modderspatten zaten. Haar sjaal was met de hand gebreid en was dieprood, als vers bloed. Ze zag er doodmoe uit en Magnus vroeg zich af waar ze vandaan kwam. Zonder hem te zien ging ze voor in de bus zitten, alsof ze te moe was om verder naar achteren te lopen. Hij kon haar niet goed zien vanaf de plek waar hij zat, maar hij vermoedde dat ze haar ogen dicht had.
Ze moest er bij dezelfde halte uit als hij. Hij bleef bij de uitgang staan om haar eerst te laten uitstappen, maar ze herkende hem nog steeds niet. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Voor haar zagen alle oude mannen er waarschijnlijk hetzelfde uit, net zoals alle toeristen er voor hem hetzelfde uitzagen. Maar toen ze was uitgestapt, draaide ze zich om en herkende hem. Langzaam verscheen er een glimlach op haar gezicht en ze stak haar hand uit om hem te helpen uitstappen. Ze had wollen handschoenen aan dus hij kon haar huid niet tegen de zijne voelen, maar toch raakte hij opgewonden door het contact. Het verbaasde hem hoe zijn lichaam op haar reageerde en hij hoopte dat ze zijn opwinding niet opmerkte.
‘Hallo,’ zei ze met haar donkere, welluidende stem. ‘Sorry van nieuwjaarsmorgen. Ik hoop dat we u niet gestoord hebben.’
‘Nee hoor, helemaal niet.’ Zijn stem klonk schor van nervositeit. ‘Ik vond het leuk dat jullie langskwamen.’
Ze grijnsde naar hem alsof hij iets grappigs had gezegd.
Zwijgend liepen ze een stukje door. Hij wilde dat hij wist wat hij tegen haar moest zeggen. Hij hoorde het bloed in zijn oren ruisen, zoals dat gebeurde als hij te lang achter elkaar rapen had gestoken, voorovergebogen in de zon op het land, en hij naar adem moest happen als hij opstond.
‘We moeten morgen weer naar school,’ zei ze opeens. ‘De vakantie is afgelopen.’
‘Vind je het leuk op school?’ vroeg hij.
‘Niet echt. Zo saai.’
Hij wist niet wat hij daarop moest zeggen. ‘Ik vond school ook niet leuk,’ zei hij na een tijdje, en om iets te kunnen zeggen vroeg hij: ‘Waar ben je vanochtend naartoe geweest?’
‘Niet vanochtend. Gisteravond. Ik ben bij een vriendin geweest. Er was een feestje. Ik heb een lift naar de bushalte gehad.’
‘Is Sally niet met je meegegaan?’
‘Nee, ze mocht niet. Haar ouders zijn heel streng.’
‘Was het een leuk feest?’ vroeg hij, oprecht geïnteresseerd. Hij was zelf nooit naar feestjes geweest.
‘Ach,’ zei ze. ‘Gewoon... u weet wel.’
Hij dacht even dat ze hem er meer over wilde vertellen. Hij had zelfs de indruk dat ze hem een paar geheimen zou verklappen. Ze kwamen bij de plek waar hij moest afslaan om de flauwe helling naar zijn huis op te lopen en ze bleven staan. Hij wachtte totdat ze iets zou zeggen, maar ze stond daar alleen maar. Ze had deze ochtend geen kleur op haar oogleden, maar de zwarte lijntjes zaten er nog wel, hoewel ze er vaag en uitgelopen uitzagen alsof ze er de hele nacht hadden gezeten. Ten slotte was hij gedwongen de stilte te verbreken.
‘Ga je nog even mee naar binnen?’ vroeg hij. ‘Om een neut tegen de kou met me te drinken? Of een kopje thee?’
Hij had geen seconde gedacht dat ze op zijn uitnodiging zou ingaan. Ze was een welopgevoed meisje. Dat merkte je meteen. Ze zou vast geleerd hebben dat ze niet alleen met een vreemde man naar huis moest gaan. Ze keek hem aan, leek het voorstel te overwegen.
‘Het is een beetje vroeg voor een neut,’ zei ze.
‘Een kopje thee dan?’ Hij voelde dat zijn lippen zich plooiden in de stompzinnige grijns die zijn moeder altijd zo boos had gemaakt. ‘Ja, we nemen een kopje thee, met chocoladebiscuitjes erbij.’
Met redelijk veel zelfvertrouwen liep hij het pad naar zijn huis op, wetend dat ze hem achterna zou komen.
Hij deed de voordeur nooit op slot, hield hem voor haar open en deed een stap opzij om haar binnen te laten. Terwijl hij wachtte totdat ze op de deurmat de sneeuw van haar laarzen had gestampt, keek hij om zich heen. Alles was rustig buiten. Niemand die hen zag. Niemand die wist dat dit mooie meisje bij hem op bezoek kwam. Ze was zijn schat, de raaf in zijn kooi.